Van vredesverdragen tot nationale onrust: De onderbelichte strijd om marrongronden in Suriname

Volgens André Mosis negeert het huidige parlement op een belachelijke manier het vraagstuk van grondenrechten van de marrons en inheemsen. [Foto: dWT archief]
Shoeket logo

Bron: De Ware Tijd

27 April 2024 14:07

Voor mij lezen

INGEZONDEN

Het historische vredesverdrag van 10 oktober 1760 heeft twee bepalingen nagelaten die eeuwenlang conflicten hebben veroorzaakt tussen marrons, koloniale autoriteiten en de opeenvolgende regeringen in Suriname. De traditionele opvoeding van marrons staat centraal in het vormen van hun identiteit en trots, terwijl zij terecht een aanzienlijk deel van het binnenland beschouwen als hun eigen territoriale gemeenschap en -eigendom. De baanbrekende uitspraak van het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten op 28 november 2007 over grondenrechten, zoals vastgelegd in het Saamaka-vonnis, lijkt nu de bestaande orde op zijn kop te zetten.

Op 10 oktober 1760 sloot de koloniale overheid een historisch vredesverdrag met de Okanisi, één van de opstandige marrongroepen. Dit verdrag gaf de Okanisi juridische vrijheid en territoriale rechten in het binnenland, waardoor ze een vrijwel autonome staat binnen Suriname stichtten waarin ze vrij konden leven. In navolging van het verdrag met de Okanisi, verkregen de Saamaka op 19 september 1762 en de Matawai in 1767 dezelfde rechten en vrijheden.

“Opeenvolgende regeringen hebben bewust de grondenrechten van de marrons en inheemse bevolkingsgroepen genegeerd en geminacht”

Artikel 1: Wat is gebeurd wordt vergeven en vergeten en vanaf heden zijn zij vrije mensen

Artikel 1 onderstreept hoe cruciaal het is dat de marrons worden erkend als gelijkwaardige onderhandelingspartners door vertegenwoordigers van de koloniale autoriteiten. Tegenover tot slaaf gemaakte Afrikanen heerste een ontmenselijkende houding; zij werden niet beschouwd als mensen door de slavendrijvers, maar eerder als objecten, louter instrumenten. Echter, in het eerste artikel van het vredesverdrag worden de marrons expliciet als mensen benoemd.

Artikel 2: Zij zijn vrij zich te vestigen waar ze willen, echter na kennisgeving aan en goedkeuring door de overheid en mits minstens tien uren varen verwijderd van het plantagegebied; tevens mogen zij hout bewerken

Artikel 2 legt de nadruk op de vrijheid van de marrons en hun recht om zich vrijelijk te bewegen in het binnenland van Suriname. Daarnaast wordt vermeld dat zij het recht hadden om hout te bewerken.

Na het tekenen van de vredesverdragen hebben de marrongroepen zich opnieuw georganiseerd en verenigd. Ze hebben gemeenschappen gesticht in het binnenland van Suriname, geïnspireerd door hun Afrikaanse achtergrond en deze nederzettingen “Kondee” genoemd, wat ‘land’ betekent. De termen “Matukonde” en “Busikondee” komen hieruit voort.

Binnen deze Kondee-structuur zijn belangrijke elementen opgenomen, zoals een traditioneel bestuurssysteem, religieuze overtuigingen, matrilineaire sociale organisatie en een opvoedingsstijl genaamd “kiya”, gevolgd door leli, specialisme en deskundigheidsbevordering.

Diepgewortelde principes die zijn ontstaan tijdens de kiya– en leli-periodes hebben ervoor gezorgd dat de marrons een sterk gevoel van eigendom hebben ontwikkeld over hun territorium. Een traditioneel marronkind leert dat het land waarop ze wonen, landbouw bedrijven en jagen, hun eigendom is. Ze kennen hun territorium goed en hebben dit onderling verdeeld in verschillende zones:

Goonpeesi: een uitgestrekt gebied waar een specifieke gemeenschap landbouwactiviteiten uitvoert.

Ontibusi: het jachtgebied dat toebehoort aan een specifieke gemeenschap.

Sombo: natuurlijke visvijvers die behoren tot een specifieke gemeenschap.

Kiiki: kreken die toebehoren aan een specifieke gemeenschap.

Geebi/belipe: een uitgestrekt gebied dat dient als begraafplaats voor een specifieke gemeenschap.

Bovendien hebben ze binnen hun nederzettingen en nabije omgeving sacrale plaatsen, zoals faaka-tiki, obia-ponsu en obia-osu. Deze elementen vormen de kern van het leven voor de zes marrongroepen wanneer ze praten over hun gemeenschap en territoriale eigendom.

Het bestaan van Matukonde en Busikondee markeert het begin van de slavernij in Suriname, terug te voeren tot 1650. Precies 374 jaar zijn verstreken sindsdien en na de officiële bevestiging op 10 oktober 1760 zijn er 264 jaar verstreken.

De houding van zowel de koloniale autoriteiten als de opvolgende regeringen na het Statuut in 1954 voor Suriname vertoont een dubbelzinnig karakter. Hoewel ze de vredesverdragen erkennen en naleven, ontlopen ze tegelijkertijd hun verplichtingen.

Opeenvolgende regeringen hebben bewust de grondenrechten van de marrons en inheemse bevolkingsgroepen genegeerd en geminacht. Dit blijkt uit verschillende feiten, om er slechts enkelen te noemen.

Tijdens de begrotingsdebatten in de Eerste Kamer in 1917 werd al aangedrongen op een grotere integratie van de marrons in de Surinaamse samenleving. Ook in de Koloniale Staten werd hier aandacht voor gevraagd, waarbij men sprak van een “staat binnen de staat”.

In een beschikking van 29 mei 1934 pleitte gouverneur Johannes Coenraad Kielstra (1933-1944) voor de medewerking van de regering aan de ontwikkeling van lokale organen binnen de marrongemeenschappen en de sociale structuren die onder hen bestonden. Hij stelde voor gebruik te maken van de bestaande bestuursorganen van de marrons en hun sociale structuren, met name die van dorpen en stammen, te versterken. Bij overheidsmaatregelen dienden de lokale bestuursstructuren van de marrons te worden geraadpleegd en betrokken.

Tijdens de discussies over de onafhankelijkheid in 1975 kwam de kwestie van de historische vredesverdragen ter sprake. Een lid van het oppositieblok, Jarien Gadden, bracht dit onderwerp naar voren tijdens parlementaire debatten, zowel in Nederland als in Suriname. Hij pleitte voor een herziening en aanpassing van de verdragen aan de nieuwe omstandigheden.

Echter, de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken, Wilhelm Friedrich de Gaay Fortman, stelde dat sinds het Statuut van 1954 de rechten en verplichtingen uit de verdragen waren overgedragen aan Suriname. Hij betoogde dat de Surinaamse overheid sindsdien de rechtsopvolger van het koloniale bestuur was en dat Nederland geen verdere verplichtingen had.

In het Surinaamse parlement eiste Gadden dat de herziene rechten en plichten uit de verdragen in de Grondwet zouden worden vastgelegd. Maar minister van Districtsbestuur en Decentralisatie, Olton van Genderen, beweerde dat de vredesverdragen slechts een strategie waren van de koloniale heersers, zonder werkelijke rechten. Hij beschouwde het als een gewone overeenkomst tussen twee partijen.

Dit standpunt toonde weinig historisch inzicht, waarop het VHP-Statenlid en historicus, Ram Sardjoe, de minister corrigeerde door eraan te herinneren dat de marrons destijds de verdragen hadden afgedwongen en dat ze op basis van gelijkwaardigheid waren gesloten. Minister van Justitie en Politie, Eddy Hoost, steunde het standpunt van Van Genderen en zei dat de nieuwe Grondwet niemand wilde uitsluiten. Echter, de Grondwet van 1975 vermeldde niets over de vredesverdragen.

Een ander voorbeeld is de formulering in het decreet Beginselen Grondbeleid uit 1982: “Bij het toewijzen van domeingrond worden de rechten van in stamverband levende marrons en inheemse volkeren op hun dorpen, nederzettingen en landbouwgronden gerespecteerd, tenzij het algemeen belang zich hiertegen verzet.” Onder algemeen belang valt ook de uitvoering van projecten binnen het kader van een goedgekeurd ontwikkelingsplan.

De uitdaging ligt in hoe we “algemeen belang” interpreteren; daar schuilt een addertje onder het gras. Het decreet Beginselen Grondbeleid praat over nederzettingen en landbouwgronden, maar vermijdt expres het noemen van territoriale gemeenschappen en territoriale eigendom.

Tijdens een inleiding over de behandeling van strafzaken in het binnenland, stelde de auditeur-militair Ramon de Freitas: ”De verdragen waaraan de bosneger zijn autonomie ontleent, werden nooit vernietigd of ingetrokken”.

Overigens, hij vergeleek de vredesverdragen met apartheidsverdragen. Tevens vond hij dat de vredesverdragen verouderd, achterhaald en ten onrechte tot stand kwamen. Hij stelde dat de marrons zich dienden te onderwerpen aan het nieuwe gezag dat is ontstaan na 25 februari 1980.

“Het gebruik van krachtige soldatentaal en het uitlokken van conflicten, illustreert de manier waarop machthebbers dachten over de marrons tijdens de periode van de revolutie.

Surinamers leren snel, maar vergeten nog sneller, zo ook de opeenvolgende regeringen

Het huidige parlement van Suriname negeert op een belachelijke manier het vraagstuk van grondenrechten van de marrons en inheemsen. Marrons die goed zijn geïnformeerd, uiten openlijk hun ongenoegen over de houding van de huidige regering in de media.

Maar nu gaat het verder dan alleen woorden. Er zijn recentelijk meer tekenen van vastberadenheid en bereidheid om te vechten voor erkenning van hun grondenrechten. Deze signalen bereiken ook de regering. Ondertussen worden de marrons en inheemsen opstandiger en eisen dat de regering hun grondenrechten onmiddellijk moet erkennen.

(lees verder onder de foto)

2011: Een deel van het toenmalige traditioneel gezag van marrons en inheemsen bij een conferentie over grondenrechten. [Foto: dWT archief]

“Dit zijn de feiten die aantonen dat de opeenvolgende regeringen snel leren maar nog sneller vergeten”

De term ‘padvinders’ werd binnen de NPS-regering in 1980 gebruikt als minachtende benaming voor militairen die opkwamen voor hun rechten. Deze denigrerende opmerking speelde een rol bij de sergeantencoup op 25 februari 1980. Ondanks dit, hebben latere machthebbers snel deze gebeurtenissen en hun impact vergeten.

In januari 1985 werd Ronnie Brunswijk door de Militaire Politie opgesloten in Fort Zeelandia wegens vermeende ongehoorzaamheid aan zijn superieuren. Hij ontsnapte op miraculeuze wijze, iets wat niemand eerder was gelukt.

Op 21 juli 1986 overviel Brunswijk met succes militaire posten in Stolkertsijver en Albina, waarbij hij elf militairen, inclusief onderofficieren, gijzelde en al hun wapens buit maakte. Enkele dagen later verscheen de toenmalige legerleider op televisie en verklaarde: “Laat dit korte-termijn-ding aan het leger over. Die jongen heeft wel PK, maar geen IQ.”

Deze periode van spanningen duurde van 21 juli 1986 tot 21 juli 1989, maar werd gelukkig beëindigd mede door internationale bemiddeling. Ondanks dat Brunswijk ooit werd beschouwd als iemand met spierkracht maar weinig intellect, bekleedt hij al geruime tijd de positie van vicepresident van de soevereine staat Suriname.

De huidige regering lijkt alle lessen uit het verleden te zijn vergeten, gezien de onderschatting en minachting van het vraagstuk grondenrechten van de marrons en inheemsen. Het is te hopen dat het Surinaamse volk niet opnieuw de prijs hoeft te betalen.

André Mosis

De redactie van de Ware Tijd stelt lezers in de gelegenheid stukken in te zenden ter publicatie. In principe worden alle ingezonden artikelen opgenomen, tenzij de inhoud schadelijk, kwetsend of beledigend is voor derden. Stukken die worden geplaatst komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de mening van de Ware Tijd. De redactie behoudt zich het recht voor om stukken niet te plaatsen, of in te korten of te redigeren zonder dat die uit hun context worden gehaald.

Bekijkt origineel bericht ⇒

Meer actueel